Leven van verhalen

Wij mensen leven van verhalen. 

Verhalen uit een ver verleden, verhalen over wat er vandaag de dag gebeurt en ook verhalen die een toekomstdroom verwoorden. Soms zijn het sprookjes of fantasievertellingen, legenden of parabels. Ook vragen we ons natuurlijk regelmatig af wat het waarheidsgehalte van die verhalen is.

Kloppen ze met de werkelijkheid, is het waar? Want als dat niet zo is, wat doe je dan met zo’n verhaal?

Waar die verhalen allemaal in overeenkomen – als je tenminste openstaat voor de diepere betekenis – is, dat ze je op een bepaald spoor zetten. Ze nemen je mee en geven diepte, betekenis – in welke vorm dan ook – aan je bestaan. Dan zijn vragen over of het “echt waar” of  of “het klopt” niet meer aan de orde.

Geldt dat ook voor het verhaal dat we kunnen lezen bij Johannes over de verrezen Christus?

Raakt het ons leven?

Of is het een verhaal dat we afdoen met de opmerking dat het gewoon niet waar kan zijn?

Maria Magdalena gaat als enige vrouw naar het graf, vroeg in de morgen. Bij het graf aangekomen treft zij de Heer niet aan. Snel gaat zij naar Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling – door de traditie wordt hij altijd als Johannes aangeduid. Zij gaan naar het graf en gaan achter elkaar de grafholte binnen. Eerst Petrus en dan Johannes. Van hem wordt gezegd: “Hij zag en geloofde”.

Wat zag hij dan?

Hij zag de betekenis van hetgeen zich voor zijn ogen voltrok. Zijn “zien” is inzien en daarmee geloven dat Jezus hen door de dood is voorgegaan en tot leven is gekomen. Want tot nu toe – zo eindigt dit stukje met Petrus en Johannes – kenden zij de Schrift nog niet dat hij van de doden verrijzen moest.

Met dit “zien en geloven” verandert het hele leven van de eerste leerlingen. Bij het sterven van Jezus aan het kruis waren zij teleurgesteld geraakt. Nu slaat hun teleurstelling om in vreugde, in de vreugde dat de Heer leeft. Zij worden door Hem opnieuw bezield en begeesterd om in zijn voetsporen te gaan, om zijn weg te gaan, om zijn boodschap verder uit te dragen aan ieder die horen wil. Om het goede nieuws van de verrijzenis over te brengen.

Petrus zal er later over preken: 

Gij weet, hetgeen door heel het Joodse land geschied is, beginnende in Galilea, na de doop die Johannes verkondigde, namelijk hoe God Jezus van Nazareth gezalfd heeft met heilige Geest en met kracht, en hoe deze Jezus al weldoende door het land ging en allen genas die onder de macht van de duivel waren; want God was met Hem.

Want God was met Hem.

God heeft Hem op de derde dag doen opstaan.

Dat is toen gezegd door Petrus aan zijn toehoorders. Petrus getuigt: Jezus, de door God gezalfde, ging weldoend rond en genas allen. Hij is het die verschenen is aan de getuigen, die door God tevoren waren uitgekozen, aan ons die met Hem gegeten en gedronken hebben nadat Hij uit de doden was opgestaan. Zó verschijnt de Heer ook aan ons, ook wij zijn uitverkoren Hem te ontmoeten. Dat wordt nu tot ons gezegd – we luisteren er immers nú naar. Ook aan ons wordt de boodschap verkondigd; ook wij mogen delen in dat gebeuren van toen. En Petrus hoort daar die opdracht aan het volk te verkondigen en te betuigen, dat hij het is, die door God is aangewezen tot rechter over levenden en doden. Van hem getuigen alle profeten, dat ieder die in hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn Naam.

En is dat niet de diepste reden waarom wij Pasen vieren: 

Gedenken dat God Jezus uit de doden heeft doen opstaan? En ook ons, zoals Maria Magdalena en de eerste leerlingen, dat hij ook ons nieuw leven geeft, maakt tot nieuwe, tot andere mensen; tot mensen die het aandurven om het schijnbaar onmogelijke toch mogelijk te maken?

Wij mogen de Heer ontmoeten, de Levende.

Ook wij vertellen elkaar weer het verhaal van de levende Heer, en wij vertéllen het niet alleen, we proberen het ook gestalte te geven in ons leven. Zo zou het althans moeten zijn!

Maar is het ook zo?

Of geloven we het wel?

Goed, met Pasen, natuurlijk: dan geloof je wel in het leven, het nieuwe leven, het eeuwig leven; geloof je wel dat het beter worden kan, dat er iets nieuws kan gaan gebeuren. Maar daarná?

Toch gaat het daar eigenlijk om – ik kan er ook niks anders van maken. Al ons gepraat over de opstanding van de Heer heeft geen enkele zin, als het niet zichtbaar wordt in ons, als niet iets van de mentaliteit – van het wezen – van Jezus in ons zichtbaar wordt. In ons leven, in ons omgaan met elkaar. Niet ieder voor zich, maar samen zouden we dat leven van Jezus zichtbaar moeten maken, tot leven moeten laten komen.

Nieuwe mensen, andere mensen, mensen in en met de geest van Jezus.

Ons geloof in de verrezen Heer, waartoe we geroepen zijn in onze doop, wordt dan een daadwerkelijk geloof.

Een geloof dat in staat is ook anderen te bevrijden, anderen te doen opstaan uit nood en ellende.

En is dat niet precies wat de verrijzenis van de Heer uitwerkt?

Opstanding, inclusief opstand tegen hetgeen niet goed is in onze wereld. Ook nú gaat het erom dat mensen aan den lijve ervaren dat de Heer leeft, aanwézig is, om hen geeft, om óns geeft. Maar dan wel middels onze handen, onze voeten, onze schouders, óns hart. 

Dat is een leven uit verrijzenis.

Dat is de kracht uit de opstanding.

Dat is toekomst voor iedereen.

Ik wens ons allen, juist in deze moeilijke tijd, optimisme, goede moed en vertrouwen.

Christus is verrezen – of we het nu in de kerk kunnen vieren of niet – vanuit dit vertrouwen treden we elke ochtend ons leven weer tegemoet!

Vanuit de pastorie aan de Kinderhuissingel,

Robert Frede, pastoor