Gast column van Frans Bossink: Verwachting

Vol verwachting klopt ons hart. Ik herinner me dat ik dat als kind werkelijk had. Wanneer Sinterklaas op komst was of wanneer we onder de kerstboom het kindje in de kribbe legden. Verwachting, verwondering: wachten op het wonder.

Nu ik (wat) ouder ben, heb ik dat minder. Als ik aan de toekomst denk, ben ik vaak eerder bezorgd dan hoopvol. Geloof ik nog wel in wonderen? Durf ik nog iets goeds te verwachten? Of is dat vuurtje inmiddels op de waakstand gezet?

In de discussie rond ‘voltooid leven’ hoor je wel dat mensen hun leven niet meer de moeite waard vinden, als ze geen verwachtingen meer hebben. Als ze niets meer hebben om naar uit te kijken. Is het dan al zo erg met me gesteld? Ik schrik van het idee. En nee, dat is ook niet zo. Maar wat verwacht ik dan, behalve mijn maandelijkse salaris en de zoveelste fijne vakantie?

Verwachting is een concrete vorm van hoop. En over de hoop gaat de Griekse mythe van ‘de doos van Pandora’, een soort zondevalverhaal. In de tijd dat de mensen nog in paradijselijke onschuld leefden, ontving Pandora als huwelijksgeschenk een rijk versierde doos. Daarbij kreeg ze de waarschuwing: als je deze doos gesloten houdt, zul je altijd gelukkig leven. Maar natuurlijk was op een gegeven moment de nieuwsgierigheid groter. Pandora opende de doos, en daaruit ontsnapten toen alle onheil en rampen die ons mensen sindsdien overkomen. Alleen de hoop bleef achter, als enige troost voor de mensen.

De hoop is iets universeel menselijks. Ook in ogenschijnlijk hopeloze situaties zie je dat mensen sprankjes hoop koesteren. Hoop waarop dan? Dat is niet altijd zo duidelijk, maar in elk geval de hoop dat de ellende niet het laatste woord zal hebben.

Draaien we onszelf daarmee niet een rad voor ogen? Willen we niet aanvaarden dat de wereld een tranendal is, een arena waar steeds weer het recht van de sterkste geldt? Misschien. Maar ik leef toch liever met die illusie dat het (eens) beter wordt. Sterker nog, ik merk dat mijn ogen steeds weer zulke lichtpuntjes zoeken in het soms pikdonkere.

Wat verwacht ik dan, zeg maar voor de komende jaren? Waaruit put ik hoop? En wat doet dat met me? Twee voorbeelden.

Mijn moeder is langzaam aan het verdwijnen in de dementie. Dat doet me verdriet, zeker ook als ik mijn vader zie. Maar als ik bij haar ben en ze kruipt tegen me aan – zoals ik dat als kind bij haar deed – en ze lacht om een grapje dat ik maak, dan word ik blij. Het maakt het verlies dat onherroepelijk gaat komen, zachter.

En onlangs was ik bij een wereldwijde bijeenkomst van katholieke homogroepen. Ik ben een beetje moegestreden, merkte ik. Maar wat opkikkerend en inspirerend is het dan om te zien dat de draad verder wordt gesponnen door jonge groepen in andere landen. De inzet voor de goede zaak gaat verder, ook als je het stokje moet overgeven.

In donkere dagen koesteren we die hoop. We ontsteken licht tegen het duister in. We horen het verhaal van een opgejaagd jong gezin en van herders in de nacht. Terwijl zij alle redenen hebben om bang te zijn, horen ze een boodschapper uit den hoge roepen: ‘Wees niet bang! Er is een redder geboren, een kind van toekomst, god in ons midden.’

Frans Bossink