Overweging bij de vespers van Epifanie

7 januari 2018, Haarlem

Schriftlezing: Jesaja 66, 10-14.

‘Zoals een moeder haar kind troost, zo zal ik u troosten, in Jerusalem zult gij getroost worden.’

 

 

Aan het begin van dit nieuwe jaar horen we tegen het einde van Jesaja drie keer troost in één zin. Dat is een echo van wat we aan het begin van de Adventstijd hoorden: ‘Troost, troost, mijn volk, zegt uw God. Spreekt tot het hart van Jerusalem en roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is.’ Die woorden toen eindigden met de aankondiging dat de Heer God als herder zijn kudde zal weiden, in zijn arm de lammeren zal vergaderen en die in zijn schoot zal dragen. Jesaja gaf ons daarmee een beeld van de zorgzaamheid van de Heer God. Wie met die beeldspraak van de herder tóen nog kon denken dat God louter man is, die wordt door het net zo zorgzame beeld van vanmiddag gecorrigeerd. Want óók zoals een moeder haar kind troost, zo zal God zijn volk troosten, in de heilige stad Jerusalem. Aan haar borsten zullen ze verzadigd worden. De profeet gaat wel niet zó ver, dat hij die borsten direct aan God, maar aan jonkvrouwe Sion, Jerusalem toeschrijft, maar de associatie is toch wel gelegd: de Heer God is zorgzaam als een goede herder die schapen weidt en als een moeder die haar kinderen voedt. Met beide beelden troost God zijn volk.

Jesaja’s woorden waren oorspronkelijk bedoeld voor het joodse volk dat in ballingschap naar het oude Babylon was gedeporteerd. In die uitzichtloze situatie spraken ze het volk moed in en ook in latere generaties zijn ze dat altijd blijven doen. Wij horen deze woorden nu na een zeer bewogen jaar. Onze kerk werd opgeschrikt door de berichten over misbruik door ambtsdragers die hun grenzen overschreden. Dat schokte onze hele kerk; allereerst omdat we oog kregen voor wat dergelijk misbruik bij slachtoffers teweeg kan brengen, waarvan je niet kunt zeggen: ‘ach, zo erg was het toch niet.’ Daarnaast schokte het velen in hun opvatting van onze kerk, waarvan men toch stiekem dacht dat die anders was dan die andere kerken waar misbruik plaatsgevonden heeft; én in hun opvatting van geestelijken, die welsiwaar niet op een voetstuk staan en mens zijn zoals wij allemaal, maar van wie wij toch op grond van hun roeping en wijding verwachten dat ze een zuiver en voorbeeldig leven leiden. Nu we een ruim half jaar verder zijn, dreunt de schok nog na. Onze kerk wil graag in het nieuws komen, maar het was beschamend dat dat op deze manier gebeurde. 

 

Ons hele beeld van de wereld, althans het mijne, is er niet vrolijker op geworden. Waar vind ik troost? Niet zo maar in de wereld om me heen, hoeveel verstrooiing en afleiding daar te vinden is in allerlei prachtige dingen, in muziek en andere kunsten, in wandelingen in Gods mooie natuur, in lekker eten en drinken of wat ander leuks en aangenaams we met Kerstmis nog allemaal hebben gedaan. Uiteindelijk blijft dat allemaal niet meer dan slechts verstrooiing en afleiding als ik geen antwoord krijg op de vraag die mijn geweten kwelt: hoe kan het dat mensen macht over elkaar willen uitoefenen, dat sterkeren zwakkeren gebruiken, misbruiken en dat sexualiteit, dat prachtige geschenk van menselijke intimiteit tot een duivels machtsmiddel wordt?

Na de kerstdagen las ik een themanummer van een weekblad vol met artikelen over schaamte en schande. In een van die artikelen las ik een dichtregel over ridders, die me te denken gaf. Ik bespaar u dat Middeleeuwse Nederlands, maar de dichtregel kwam erop neer, dat ridders zich sterk maken en desnoods hun leven op het slagveld op het spel zetten om daarmee hun angst voor verlies van hun eer te bezweren en te overschreeuwen. Anders gezegd: ze zijn zo bang dat hun eer geschonden wordt of dat ze die verliezen, dat ze met elkaar de strijd aangaan. Ik moest denken aan de manier waarop gorilla’s indruk op elkaar proberen te maken door te dreigen en te schreeuwen, of honden agressief worden en gaan blaffen als ze zich in het nauw gedreven voelen. Blijkbaar zijn mensen hun dierlijke oorsprong niet helemaal kwijt. Misschien toont zich daar de armoede van onze tijd: dat mensen hun morele kompas kwijt zijn of zelfs helemaal nooit hebben leren kennen, daardoor angstig zijn om iets wezenlijks te verliezen en zich sterk gaan maken ten koste van elkaar en liefst de zwakkere. Als ik in dat besef het begin van een antwoord op mijn vraag vind, kan ik verder bij mijzelf te rade gaan: waar zou ik bang voor moeten zijn? Waarvoor maak ik me sterk om dat niet kwijt te raken? Welke eer heb ik te verliezen?

 

‘Troost, troost, mijn volk,’ hoorden we Jesaja een paar weken geleden zeggen, en vanmiddag wordt het beeld van de herder aangevuld met het beeld van God als moeder. Wie tot Gods volk behoort is blijkbaar een schaap of een kind. Ik ben in mijn geloof zo’n schaap of een kind, dat leeft bij de gratie van Gods zorgzaamheid voor mij. Het begin van mijn bevrijding tot evenwichtige volwassenheid ligt bij het inzicht dat ik niet volstrekt zelfstandig ben, maar dat mijn zelfstandigheid begint bij Gods zorgzaamheid voor mij. Hij leidt mij als schaap als goede herder naar grazige weiden en wateren der rust. En als een moeder troost hij mij als kind met melk en honing in het beloofde land, zijn – niet de door ons uitgeroepen – vredesstad Jerusalem. Als ik dát weet en als dát de basis is van mijn bestaan, wat zou ik me dan voor andere mensen sterk moeten maken? Ja, ik kan mijn eer verliezen als anderen misbruik van mij maken, en toch blijf ik kind van God. En ja, ik kan mijn leven verliezen op het slagveld van de harde maatschappij, maar net zoals het kind dat met Kerst geboren is en dat met Pasen de dood overwint, zo heb ik door mijn doop deel aan het leven in God, dat alle beperktheid te boven gaat.

Juist de ervaringen uit het afgelopen jaar hebben me erin gesterkt dat de wereld niet zonder kerk, niet zonder evangelie kan; niet zonder moreel kompas – en dat is nog iets anders dan moralisme –, niet zonder mensen kan die zoeken naar Gods zorgzaamheid over alle grenzen heen, die het volhouden om het wonder van Gods goedheid week aan week met elkaar te vieren en daar in hun dagelijkse leven van te getuigen. Ik wens u allen een zalig nieuwjaar!

 

In de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.

 

 

Mgr. Dr. Dick Schoon

Bisschop van Haarlem