De veertigdagentijd, de vastentijd, begint met teksten uit de Schrift waarin sterk gekleurde beelden worden opgeroepen.
We horen bijvoorbeeld over de schepping van de wereld en de zondeval, over tover-Noach en zijn zonen die ten teken van het verbond dat God met hen sluit de regenboog krijgen aangewezen,
over Mozes op de berg Sinaï en de evangelisten vertellen ons hoe Jezus veertig dagen in de woestijn te midden van de wilde dieren verblijft en door Satan op de proef wordt gesteld.
Verhalen maken in mij altijd veel los.
De regenboog is voor mij van kinds af aan – of beter gezegd vanaf het moment dat ik de verhalen uit de Bijbel leerde kennen – hét symbool bij uitstek van God gebleven. Telkens als ik een regenboog
zie – in onze streken best vaak – denk ik eraan dat God beloofd heeft ons niet meer te zullen straffen door onweer en regen, door overstromingen en andere uitbarstingen van de natuur. God wil dus
geen God van natuurverschijnselen zijn die de mensen straft naar eigen inzicht maar juist een God die in de regenboog het verbond ziet tussen hemel en aarde. Het is een herinnering aan eigen
beloftes aan de mensen. Een regenboog als symbool van hoop, een symbool met de vele kleuren die het leven zal hebben en die we soms maar met moeite in hun diversiteit willen verdragen. Een verbond dus dat ook vragen stelt aan ons, onze verlangens doet opleven.
“Somewhere over the rainbow…”, zoals de door mij zeer gewaardeerde Judy Garland zo mooi zingt.
Jezus daarentegen gaat zich in de woestijn afzonderen. Veertig dagen lang. Geen regenboog te zien. En hij leefde er met de wilde dieren en Satan kwam om hem te bekoren schrijft Marcus.
Wat mag ik mij daarbij voorstellen? Echte dieren? Of meer de dromen en spookbeelden die een mens kunnen achtervolgen?
Nu is de woestijn niet de plaats waar je veel wilde dieren tegenkomt, zeker geen grote. Maar Marcus bedoelde dit vermoedelijk ook niet letterlijk. Hij wilde aan zijn toehoorders duidelijk maken dat Jezus verscheurd werd door angst en twijfel, dat Hij zich bedreigd voelde, onveilig, zoals in een woestijn. Kunt u zich voorstellen hoe Jezus zich moet gevoeld hebben?
Vragen en problemen zullen Hem zeker overrompeld hebben: Wat moet Ik doen? Wat verlangt God van mij? Hoe zit het met mijn persoonlijke dromen en verlangens, met mijn verwachtingen? Kan daar dan nog iets van komen? Of moet ik ze definitief begraven?
Daar zat Jezus wellicht mee. Hij zocht naar helderheid. Dus trok Hij zich terug in de stilte en de eenzaamheid, in de woestijn. Om na te denken, om alles op een rijtje te zetten, om te zien welke richting het uit moest met Hem, om te vechten met wat je zou kunnen noemen zijn wilde dieren: zijn angsten, zijn verlangens, zijn keuzes, zijn twijfels over zijn roeping. Veertig dagen deed Jezus erover.
Veertig: in bijbels taalgebruik wil dit zeggen dat het er hard aan toe ging. Een periode dus waarin Jezus … door de Satan op de proef werd gesteld en waarin Hij tot helderheid kwam en zijn leven weer in evenwicht, in harmonie kreeg. Daar gaat altijd een gevecht aan vooraf. Ook nu nog trouwens. Ook voor mij – voor iedereen eigenlijk.
Toen Jezus zichzelf weer in handen had, kwam er rust over Hem. Hij had zijn roeping ingezien en aanvaard. Zijn vertrouwen in God was weer sterker dan ooit. Die hervonden harmonie beschrijft Marcus als een paradijselijk tafereel: Jezus verbleef nog altijd onder de wilde dieren maar nu had Hij die overwonnen.
Hij was weer in harmonie met zichzelf en met zijn omgeving, … en de engelen zorgden voor hem staat er. Opnieuw een bijbelse manier om te zeggen dat het Messiaanse rijk van vrede was aangebroken. Jezus was er nu klaar voor. Hij keerde terug uit de woestijn en ging het blijde nieuws verkondigen dat het koninkrijk van God, de ware vrede nabij was.
Uit eigen ervaring wist Hij: tot die ware vrede kom je niet zonder zoeken, twijfelen, vechten – met jezelf en vaak ook met je eigen omgeving. Want anders gaan leven, God opnieuw een plaats geven
in je leven, het wordt niet altijd aanvaard door de anderen. Jezus heeft het moeten bekopen met zijn leven.
Hij was er van overtuigd dat bekering en bezinning noodzakelijk waren om tot innerlijke vrede te komen. Daarom trok Hij dus naar Galilea en riep Hij de mensen op om zich te bekeren, zich om te keren naar God toe. God wachtte op de mensen, denkend aan het verbond dat Hij met Noach had gesloten en waarvan de mensen het teken in de regenboog konden zien.
Die barmhartigheid hadden de Israëlieten trouwens vaker mogen ondervinden in hun geschiedenis: God bleef altijd trouw. Dit wilde Jezus aan zijn mensen zeggen, die blijde boodschap wou hij hun
brengen. En ook ons.
Hoe staat het met onze, met mijn wilde dieren? Willen en kunnen wij er wat aan doen? Een eerste stap zou kunnen zijn: mijn wilde dieren zien, ze leren kennen. En geloof me: ze camoufleren zich altijd heel
sluw. Veertig dagen krijgen we om ze te ontmaskeren. Zo bereiden we ons voor om met Pasen nieuwe mensen te worden, mensen ook naar Gods hart.
Ik wens u allen een goede voorbereiding op de Goede Week en het hoogfeest van Pasen,
Robert Frede, pastoor