Woord van de pastoor: Veertigdagentijd

De veertigdagentijd die we nu ingaan is traditioneel een tijd van bezinning. Een tijd van nadenken over vragen die we diep in ons meedragen. Maar het is makkelijker om aan de vragen die ertoe doen, voorbij te leven. Vragen als: 

 

Wie ben ik? Van waaruit leef ik? Wat zijn mijn bronnen? Wie ben ik voor anderen? Wie ben ik voor God? 

 

Het gaat over onszelf en onze innerlijke drijfveren. 

Jezus geeft ons in zijn verkondiging handvatten vanuit drie invalshoeken. Hij spreekt vaak over het geven van aalmoezen, over bidden en over vasten. Dat zijn drie verschillende zaken, maar in hun samenhang raken ze de kern van het leven. Het zijn dan ook niet drie willekeurige activiteiten. In de geloofsvisie van Jezus horen ze bij elkaar. Het zijn de drie terreinen die samen uitmaken hoe jij bent. Achter die drieslag van ‘geven, bidden en vasten’ schuilen namelijk drie vragen: 

 

Wie ben je voor de ander? Wie ben je voor God? Wie ben je in verhouding tot jezelf? 

 

In de verbinding van die drie, in die driehoeksverhouding laat jij zien wie je bent, waarvoor je staat. 

‘Aalmoezen geven’ klinkt onder ons niet positief. Je maakt je ervan af, met een aalmoes. Zo niet in de tijd van Jezus. Vanuit de joodse achtergrond van het christelijk geloof was er altijd aandacht voor de zwakkeren. Dat waren in  die tijd: wezen, weduwen en vreemdelingen. Je zag om naar je medeschepselen, naar mensen als jij. Het gaat dan ook echt om de vraag of je de ander, de anderen ziet staan in hun nood, in hun verdriet, in hun zorgen om het bestaan. Zie je de ander of kijk je liever de andere kant op – liefst je eigen kant? 

In ‘aalmoezen geven’ gaat het om de vraag: wie ben je eigenlijk voor de ander. Ben je er wel voor de ander? Doe jij er toe als het gaat om de zorgen in het leven van anderen? 

Aan ‘bidden’ kunnen we heel veel aspecten onderscheiden. 

 

Bidden als vragen. Natuurlijk, want er is ook veel om te vragen. We kunnen ook denken aan bidden als klagen. Stem geven aan al die gevoelens van onmacht en menselijk leed. Wat is er veel te klagen. Bidden kan zich ook uiten in een bede om draagkracht; dat je het leven, zo zwaar en droevig als het soms is, kunt dragen

Al die aspecten hebben hun gelijk: er is veel te vragen, te klagen en te dragen. Maar zo zijn het wel steeds beden van óns uit. 

 

Er is nog een ander aspect. Bidden als wagen. Kun je ook van de schepper uit naar het leven kijken en het wagen met wat voor hem van waarde is? Durf je je daarvoor open te stellen en na te denken over de vraag wat dat concreet voor jouw opstelling in het leven betekent? 

 

In bidden gaat het uiteindelijk niet om de vraag wat je aan God hebt, maar of je vanuit zijn blikrichting naar het leven kunt kijken. Het gaat ook over wie jij bent voor God. Een vrager, een klager? Dat kan. Maar ben je ook iemand die het wil wagen met wat hij met het leven bedoelt? Ga je daarvoor? 

 

In het vasten ten slotte ontzeggen mensen zich bepaalde zaken. Ook daar zit inkeer en bezinning achter. Het gewone, vanzelfsprekende patroon doorbreken om op te lopen tegen vragen als: wat heb ik voor mijzelf nu eigenlijk nodig om mens te zijn? Ik laat bepaalde dingen, om te gaan denken over wat nu echt van waarde is voor mij en waarom het dat is. En natuurlijk spelen hier ook die andere twee thema’s: welke plaats hebben in mijn leven de mensen om mij heen? Welke zijn voor mij de bronnen van mijn bestaan? Wat vormt en motiveert mij? 

 

Zo gaat het in vasten niet om de vraag ‘wat laat ik staan?’ Maar om ‘wat ontdek ik eigenlijk over mijn leven, als ik iets laat staan?’ 

Geven, bidden en vasten. Op deze manier vloeien er vragen uit voort die ons storen in ons levensritme van ‘het gaat nu eenmaal, zoals het gaat’. Lastige vragen. Daarom zijn we doorgaans niet geneigd er lang bij stil te staan. Toch gaat het om fundamentele vragen. 

 

Het bijzondere is nu dat Jezus aan die drieslag van ‘geven, bidden en vasten’ waar al die bezinningsvragen aan vast zitten, één en hetzelfde motto meegeeft. Dat maakt het misschien toch een beetje makkelijker, want het geeft richting aan die vragen. In Matteüs 6,1 staat dat het in ‘geven, bidden en vasten’ om gerechtigheid hoort te gaan. 

 

Gerechtigheid. Het is echt een sleutelwoord in de Bijbel en ook in het leven van Jezus. Het is iets dat God op het oog heeft, namelijk dat wij mensen tot ons recht komen, dat wij terecht komen. Zo kun je dat woord misschien het best omschrijven. Dat is wat God op het oog heeft. Dat is wat Jezus op zijn weg door het leven in woorden en daden uitdroeg; dat mensen terecht komen, tot hun recht komen. 

 

Komt de ander met een kleine letter en de Ander met een hoofdletter bij ons tot zijn/haar recht? 

En wijzelf, doen wij onszelf recht in ons leven, tussen de mensen en voor de Eeuwige? 

Waar staan we? Hoe doen we? 

Het zijn die vragen van bezinning en inkeer, die ons vanuit het evangelie worden aangereikt aan het begin van deze veertigdagentijd. De tijd, waarin je in de kerk kunt horen hoe Jezus in verschillende situaties met en voor de mensen gerechtigheid voorleefde. En hoe God hem daarin door alles heen steunde – tot op de Paasmorgen.

Ik wens u allen een goede en zinvolle veertigdagentijd.

Met een hartelijke groet vanuit de pastorie aan de Kinderhuissingel,

Robert Frede, pastoor