Raadselachtige advent

Ook al moet Sinterklaas nog jarig worden, toch kijken we vandaag alweer verder. Want we vieren straks de eerste zondag van de advent, de tijd van verwachting van een nieuwe toekomst. Advent betékent ook toekomst; we verwachten de Heer die op ons leven toe-komt – en ten teken daarvan steken we elke week een kaarsje aan de adventskrans aan. Elke week dat het buiten wat donkerder wordt – hoor, de wind waait door de bomen –  ontsteken wij hier een kaarsje méér. Om het licht te koesteren tegen alles wat duister is in. Tegen het duister in de wereld en tegen wat duister is in ons eigen leven. Tijdens de advent maken wij ons sterk en proberen we de hoop te koesteren dat – hoe kwetsbaar het leven ook is – het leven toch sterker is dan alle lijden en alle dood. 

 

De lezingen uit de Schrift in deze periode van het jaar spreken er in sterke beelden over. Kijkt u rustig eens in het lectionarium van onze kerk. Enerzijds zijn er vaak plotseling dreigende gebeurtenissen en is het einde nabij en anderzijds is er hoop dat er dan ook eindelijk vrede zal aanbreken en zwaarden worden omgesmeed tot ploegijzers. Het is in deze verhalen alsof het duister niet alleen iets schrikwekkends inhoudt, maar ook een belofte. En dan horen we: Wees dus waakzaam, want niemand weet wanneer precies de Mensenzoon komt. 

 

Het is raadselachtige taal. Wat moeten wij daar nu mee? Waarop moeten we nu waakzaam zijn en hoe ons voorbereiden? Betekent het dat we er vaker bij moeten stilstaan dat elke dag de laatste kan zijn? En wat dan nog? Want wat verwachten we eigenlijk als we uitkijken naar de komst van de Mensenzoon? Kunnen we dat nog wel geloven vandaag de dag en op welke manier dan? 

 

Ik moet denken aan een zwaar zieke meneer die ik gedurende het jaar heb leren kennen. Ik probeerde met hem te praten over wat die ziekte nu voor hem betekende. Maar dat was heel moeizaam. Hij wist wel dat hij niet meer lang te leven had – dat merkte ik wel dat hij dat wist – maar daar wilde hij niet over praten. 

 

Hij richtte zich volledig op wat hij nog wèl kon, op waar hij nog aan kon wèrken. Zo wilde hij heel graag nog weer een paar stapjes zelfstandig kunnen lopen: letterlijk op de been komen dus. Ik zag wel dat díe gerichtheid hem kracht gaf om het vol te houden; stilstaan bij de dood vond hij te moeilijk. Maarhij gìng dood. 

 

En ik vroeg mij af: heeft hij het nou goed gedaan? Ik weet het niet. Deze man heeft stilgestaan bij de ene realiteit, bij het hier en nu, namelijk dat zolang er leven is, hij ook zàl leven; en dat heeft hem kracht gegeven. Hij heeft niet echt stilgestaan bij die andere realiteit van morgen, bij de dood. Die dreigde wel, maar bleef bij hem toch op de achtergrond. Zo heeft hij het kunnen volhouden, dat wel. En dat was voor hèm goed. Maar de prijs was dat hij niet meer heeft gepraat met zijn vrouw over hoe zijn leven nou geweest was, zijn eigen leven, hun leven samen. Voor deze man kon dat blijkbaar moeilijk samengaan: voluit leven bij de dag en tegelijk ook de balans opmaken en het leven afronden. Hij was niet bedacht op het einde. 

 

Misschien omdat hij achter het einde niet ook een nieuw begin vermoedde. De Mensenzoon komt óók op een dag dat je er niet op bedacht bent, zo staat er in het evangelie. Die overtuiging leefde in een tijd dat mensen er sterk rekening mee hielden dat het einde der tijden op handen was en dat God door middel van de Mensenzoon – de teruggekeerde Jezus – het laatste oordeel zou gaan uitspreken. Het laatste oordeel, dat is eigenlijk het einde van alle einde, het begin van de eeuwigheid dus. Maar ik vraag mij af of wij daar nog zo mee leven. Hoewel je sommige mensen wel in die richting hoort denken als het gaat over de dreiging van terrorisme en de botsing van culturen. Maar ik denk dat dat weinig met elkaar te maken heeft. Door de angst voor die dreiging klinkt namelijk geen hoop op een nieuwe wereld terwijl dat uiteindelijk wel de essentie is van dat idee van het laatste oordeel. 

Om terug te komen op ons eigen leven en de hoop op wat licht wanneer het duister dreigt: ik denk dat voor ons niet alleen de vraag is hoe God over ons leven zal oordelen. 

 

De vraag is ook: hoe oordeel ikzelf over mijn eígen leven? Kan ik met enige tevredenheid op mijn eigen leven terugkijken? Of als dat niet zo is – omdat ik zoveel heb moeten meemaken – kan ik dan tenminste terugkijkend op mijn leven zeggen: Bij alle toestanden ben ik wel dichtbij mezelf gebleven. Ik heb mijn eígen leven geleefd.” En zo nee – wanneer ik me dus vooral door ànderen geleefd voel – durf ik dat dan onder ogen te zien en mezelf te vergeven? Niemand weet wanneer de Mensenzoon komt. Niemand weet wanneer het einde komt. Dat hoeft niet dreigend te klinken. We mogen die uitspraak van Jezus opvatten als een oproep om voluit te leven en het is nooit te laat om daarmee te beginnen! Om van het leven hier en nu iets goeds te maken, samen met anderen. Dat vraagt dus ook dat we af en toe terugkijken op ons leven: om het bij te stellen, om iets wat kapot is gegaan te herstellen, om een nieuwe kans te grijpen, om een periode af te ronden. Zodat we dan ook weer kunnen leven wat er te leven valt. Zo kan het wel samengaan: hier en nu te leven, in het besef van einde en nieuw begin. 

 

De eerste advent. We leven toe naar de geboorte van een kwetsbaar kind. Een kind in wie God zelf mens wordt en zich met ons mensenlot verbindt. Ja, we bidden om zijn geboorte in ons midden, om zijn menswording in ons eigen leven. Opdat het licht mag schijnen tegen alle duisternis in, ons nieuwe kansen gunnend, nieuw leven, telkens weer. 

 

Ik wens u allen een rustige en gezegende advent. 

Hier in Haarlem en daarbuiten, 

 

Robert Frede, pastoor